De opgravingen vanaf 1750, de prentenbundels van ondermeer Giovan Battista Piranesi (1720-1778), het enthousiasme van de amateurs, de lokroep van Rome, de geschriften van critici en theoretici slepen de elite van alle Europese landen mee in eenzelfde passie voor de antieke oudheid. De kunstenaars zetten deze overtuiging om in de praktijk door de studie van beelden en basreliëfs. Dit wordt aangemoedigd door de Academies, evenals de studie naar levend model en de grote schilders van de renaissance als Raphaël en Michelangelo.
Er wordt gestreefd naar een formele schoonheid, het grootse, naar soberheid en zelfs strengheid niet alleen in historiestukken maar in alle genres. Het rationalisme heeft eveneens bijgedragen tot het ontstaan van een neoclassicistische stijl. Het rationalisme en de Verlichting hebben immers eveneens hun wortels in de antieke oudheid, de renaissance en het humanisme.
In eerste instantie heeft het neoclassicistische gedachtegoed van Winckelmann en Mengs op praktisch vlak slechts beperkte gevolgen en is het sterk aan Rome gebonden. In Frankrijk wordt de vernieuwing pas in de jaren 1770 doorgevoerd dankzij Joseph Marie Vien (1716-1809). Joachim Le Breton (1760-1819), secretaris van de Klasse voor Schone Kunsten in Parijs, getuigt hiervan jaren later:
 | Il [Vien] avait osé prendre pour guide l’étude de la Nature et de l’antiquité, regardée comme un préjugé dangereux par tous les chefs de l’École. | Dit betekent het startschot voor het neoclassicisme in Frankrijk, gezien de leerlingen van Vien zoals François André Vincent (1746-1816), Jacques Louis David (1748-1825) en François Guillaume Ménageot (1744-1816) tot de protagonisten van deze stijlperiode zullen uitgroeien. |