In 552 wordt door enkele Perzische monniken een aantal eieren en larven van de zijderups naar Constantinopel gesmokkeld. Dit betekent het begin van de zijdeproductie in het Westen. Procopius van Caesarea (kort voor 500 – na 562) is een letterkundige die leeft tijdens de regering van de Romeinse keizer Justinianus. Hij geldt als de belangrijkste historicus van de late oudheid en van het Byzantijnse rijk, en is de meest fundamentele bron voor de regeringsperiode van keizer Justinianus. In zijn hoofdwerk, de ‘Geschiedenis van de oorlogen’ vertelt Procopius het verhaal van de monniken uit India die aan de keizer enkele zijdelarven en – eieren geven. Voorwaarde bij dit geschenk is dat de Romeinen zich onthouden van zaken doen met hun vijand Perzië en andere volkeren. Hierdoor dienen de Romeinen niet langer de zijde te importeren vanuit Perzië. Deze gebeurtenis is voorgesteld op de voorgrond van de prent.
Een venster biedt een blik op de productie van de zijde. De geïmporteerde wormen kunnen eenvoudig geteeld worden. Zodra de eieren gelegd zijn, dienen deze met modder bedekt en warm gehouden te worden, zodat ze vele larven produceren, die gevoed worden met moerbeibladeren. Het spinsel van de cocon van de larve kan dan verwerkt worden tot zijdedraad. Dit thema is mogelijk gekozen om de centrale positie van Europa te benadrukken, niet alleen voor de handel, maar ook voor de bewerking en productie van precieuze materialen, die tot dan exclusief voor het Oosten zijn. Maar eventueel ook omwille van het gebruik van zijde voor wandtapijten, waarvoor Stradanus aan het hof van de Medici een grote rol speelt als ontwerper van kartons. |